California Hill

ruts

Precies rond deze tijd van het jaar, in half juni, kwamen de emigranten op het punt dat ze de South Platte over moesten steken. Dat deden ze bij California crossing, bij het huidige plaatsje Brule, en de heuvel die ze vlak daarna omhoog moesten is vernoemd naar de oversteekplaats: California Hill. Na ongeveer een maand reizen over relatief vlak terrein, ruim 700 kilometer van hun vertrekpunt Independence, moest nu de eerste geologische horde genomen worden.
In de hitte van de dag ga ik op zoek naar de ‘ruts’, de karrensporen van de wagens die hier nog over de heuvels moeten lopen. Al snel heb ik de dirt road gevonden, direct na de historical marker langs de weg (minimal maintenance, dat wordt nog leuk). Hoe verder ik de weg oprijd, hoe dieper de geulen in de zandweg worden. Voor zover ik dat durf, kijk ik om me heen, op zoek naar een ingang in het prikkeldraad. ‘Met een oude brievenbus’, was de omschrijving van de campingbeheerder.
Ik rijd de zandweg een heel eind af, maar geen ‘ruts’. Vanaf de heuvels staan koeien me aan te gapen, terwijl ik vertwijfeld om me heen speur. Terug maar weer, de heuvel af. ‘Zou dit het zijn? Deze doorgang door de heuvel?’, vraag ik mezelf af als ik stop, en omkijk. Een druppel zweet loopt langzaam onder mijn helm vandaan, mijn nek in.
Bovenaan de heuvel verschijnt in een wolk van stof een pickup truck. Ik steek mijn hand op naar de bestuurder, een jonge man van een jaar of 30, gebruind, ruige baard, en natuurlijk met petje, want dit is wel Nebraska.
‘Wagon ruts?’ Nee, die liggen aan snelweg 30. Deze zandweg afrijden, en dan ten noorden van de snelweg. ‘There’s a sign where the entrance is, you can see it from the road. You can’t miss it’.
Je kunt het niet missen. Wanneer leer ik nou eens op mijn hoede te zijn als mensen dat zeggen.

Na highway 30 een paar kilometer heen en weer gereden te zijn, ben ik weer terug waar ik een klein uur geleden begonnen ben; de historical marker. En nog steeds geen ruts.
Wat ik steeds koppig heb uitgesteld, moet toch maar gebeuren: de gids van Julie Fanselow wordt uit de bepakking gegraven, en op haar duidelijke aanwijzingen duurt het ongeveer 5 minuten voordat ik de ingang in het hek gevonden heb.
In de brievenbus vind ik een boekje, verpakt in een plastic zak, met namen en teksten van mensen die vóór mij hier waren. Het is alsof ik een oude schat vind.

Voor de sporen moet ik een eindje het weiland in lopen, maar daar zijn ze dan; 150 jaar oud, en nog steeds zichtbaar. Het eerste concrete bewijs van de trail op mijn reis, en het doet me meer dan ik dacht. Hier liepen mensen dus, met al hun hebben en houden; kinderen, dieren en zoveel spullen als in een wagen passen. Ik kijk om me heen en neem de omgeving in me op. Dezelfde wind waaide hier 150 jaar geleden, over dezelfde heuvels, bedekt met hetzelfde gras en bloemen. Het enige dat veranderd is zijn de koeien die hier nu lopen, en die heel verbaasd toekijken hoe ik hun gras sta te fotografen.