Wat een teleurstelling was het voor veel emigranten, de South Pass. Dit was de oversteek over de Great Divide, de enige weg over de Rocky Mountains. Hoge, spectaculaire bergen hadden ze verwacht, een smalle bergpas waarover ze zouden moeten trekken, net breed genoeg voor de wagens, met aan één kant een ravijn waar heel ver in de diepte, amper hoorbaar, een rivier zich wild een weg over de rotsen baande.
In plaats daarvan kregen ze een voorzichtig glooiende berg te zien, alleen begroeid met alsem. De enige besneeuwde bergpieken die ze zagen lagen aan de horizon, vele kilometers naar het noorden.
Vandaag de dag ziet het er eigenlijk niet veel anders uit dan pakweg 150 jaar geleden. Het is er nog steeds verlaten, en ik moet goed zoeken om de oorspronkelijke plek waar de emigranten langs trokken terug te vinden. Twee stenen herdenken de trail; één geplaatst door Ezra Meeker, die in 1852 zelf de trail reed, en een kleine herdenkingssteen voor Narcissa Whitman en Eliza Spalding, de twee eerste blanke vrouwen die de pas overstaken.
De pas is ontdekt door Robert Stuart, die, samen met zes anderen, in 1812 vanuit de handelsnederzetting Astoria (vlakbij het huidige Portland, Oregon) naar het oostelijke St Louis trokken. De ontdekking was van enorm belang voor de toekomstige Oregon Trail; plotseling bleek dat het mogelijk was met wagens de Rocky Mountains over te steken, iets dat daarvoor nog als compleet onmogelijk gehouden werd.
Hoe onbetekenend de pas er ook uitziet, het maakt nog steeds deel uit van de grote waterscheiding van het Noord-Amerikaanse continent. Alle olie en benzine die vanaf nu uit mijn brommer lekt, zal dus uiteindelijk in de Pacifische oceaan terecht komen.
Het water dat de emigranten als eerste zagen was Pacific Springs, hier onderaan op de rechter foto te zien. Aan dit kleine watertje werd vaak gekampeerd, voor het eerst in Oregon Territory. De emigranten waren nu ongeveer halverwege de reis, en voor veel van hen betekende het ook een belangrijke psychologische stap; ze konden nu echt nooit meer terug naar hun oude leven, zo voelde het.
Na South Pass waren er twee opties: men kon de Sublette Cutoff nemen, een route die vrijwel recht naar het westen liep, en waarmee een paar dagen gewonnen konden worden, of men nam de zuidelijkere route, langs Fort Bridger. Deze laatste was dan wel langer, maar hier was tenminste steeds water beschikbaar voor mens en dier dankzij verschillende rivieren die door de droge streek liepen. Op de Sublette Cutoff daarentegen, moesten de emigranten een enorm stuk van wel 80 kilometer door de stinkend hete woestijn afleggen zonder ergens een druppel water te vinden. Dat heeft heel wat levens gekost, vooral van de ossen. Jaren later herinneren veel emigranten zich nog de stank van de lijken van de trekdieren die langs de kant van de weg liggen weg te rotten.
Vanaf 1859 was een derde route mogelijk: de Lander Cutoff, door de Amerikaanse overheid aangelegd. De route liep ten noorden van de Sublette Cutoff, maar die is nooit heel erg populair geworden.
Ik neem de route via Fort Bridger, want net als de South Pass is ook de Sublette Cutoff de afgelopen anderhalve eeuw weinig veranderd; het is er nog steeds verschrikkelijk heet, en heel erg leeg.