Vandaag ben ik door het Fort Hall Indian Reservation gereden, iets ten noorden van Soda Springs, Idaho, waar de Oregon Trail indertijd dwars doorheen liep. Het was onduidelijk of ik er eigenlijk wel mocht komen. In sommige reservaten is het namelijk helemaal niet toegestaan om als niet-bewoner het reservaat te betreden. Gisteren heb ik geprobeerd hierover meer informatie in te winnen bij de Ranger Station in Soda Springs, maar dat was helaas dicht op zondag. Daarna heb ik verschillende wildvreemden lastig gevallen met mijn vraag. Allemaal waren ze even vriendelijk, en allemaal wisten ze me te vertellen dat het geen probleem zou moeten zijn. Ik durfde het dus wel aan. Ik had mijn ‘scalp-beschermer’ op, en als de nood aan de man kwam, zaten er altijd nog twee spiegels op de motor.
De omgeving ten noorden van Soda Springs is ontzettend groen, dankzij de Pontneuf rivier die door het uitgestrekte dal loopt. Overal zag ik bloemen, grasland en heel veel verschillende vogels. Boeren waren druk bezig om het hooi te oogsten, dat in machines tot gigantische groene suikerklonten geperst werd en vervolgens op het land uitgespuugd. Achter de ‘suikerklont-persmachine’ vlogen tientallen meeuwen. Het leek wel of ze achter een vissersboot op zee aan vlogen. Een vreemd gezicht, zo op de groene velden van Idaho.
Indianen heb ik niet gezien op de weg door het reservaat, behalve ééntje dan, in een Fort Hall Indian Reservation-auto. Waarschijnlijk was het een soort tribal ranger; iemand die in de gaten houdt of je wel op de weg blijft, want ‘tresspassing’ is hier verboden. Ik was van plan te stoppen om een praatje te maken, maar precies op dat moment werd mijn aandacht afgeleid door de weg, die door de vuistgrote keien wel een rivierbedding leek. De ‘ranger’ stak vriendelijk zijn hand op, en ik retourneerde zijn groet enthousiast, een impulsieve reactie die ik moest bekopen met een heftig heen en weer zwiepende motor. Maar snel weer twee handjes aan het stuur.
Voordat de emigranten van huis vertrokken, hadden ze al talloze verhalen gehoord en gelezen over die ‘bloeddorstige’ indianen. Verhalen die vaak nog even stevig aangedikt werden door de pers. Reizigers naar Oregon en Californië waren dus erg verrast toen bleek dat de indianen die ze onderweg tegenkwamen eigenlijk vooral vriendelijk waren. Vaak werd er met ze geruild; emigranten kregen huiden, moccasins, of vlees, hiervoor gaven ze messen, naalden, tabak, dekens of kleding.
Tot de jaren 1860 waren er bijzonder weinig confrontaties tussen blanken en indianen. Soms werd er wel eens vee van emigranten gestolen, of kwam het voor dat een groepje indianen ongevraagd een paar dagen met een blanken wagontrain mee trok, iets dat bij de emigranten nogal wat irritatie opriep, vooral als bleek dat de dekens die indianen om droegen, heel wat eetgerei kon verbergen.
Daar stond tegenover dat blanken het wild schoten waar ook indianen van moesten leven, en dat het vee van de overlanders het gras voor de poten van de buffalo’s weg graasden.
Als de emigranten vanaf de jaren 1845 in steeds grotere getale naar het westen trekken, begrijpen de indianen dat hun manier van leven in gevaar komt; de buffalo wordt van de prairie geknald, en verdragen met indianen worden door de blanken met voeten getreden. Langzaam raakt het geduld van de indianen op, en dat resulteert uiteindelijk in de Indian Wars, wanneer de indianen zich op grotere schaal gaan verzetten tegen de blanken. En als de geschiedenis hiervan anders had uitgepakt, had ik vandaag waarschijnlijk door het Fort Hall Emigrant Reservation gereden.