Westwaarts
is archive
is archive
is archive
Op 5 juni 2013 ben ik op de motor gestapt om een reis te maken over de 3200 kilometer lange Oregon Trail, de migratieroute die duizenden Amerikanen vóór mij halverwege de negentiende eeuw maakten op weg naar een nieuwe toekomst in het verre en onbekende Oregon. En hoewel het voor mij relatief veilig en makkelijk was om per motor dwars door de VS te rijden, was het voor deze mensen ongelooflijk moedig om aan deze vaak levensveranderende reis te beginnen.
Mijn eigen reis is voortgekomen uit een verlangen meer te zien deze trail, en van een deel van Amerika waar ik altijd door gefascineerd ben geweest. Ik wilde de route opnieuw zien en beleven, liefst zo nauwkeurig mogelijk en vanaf mijn favoriete vervoermiddel: de motor. Daarnaast zou het voor mij ook een test zijn. Zou ik in staat blijken om een maand lang alleen op reis te gaan, me alleen te redden, dwars door een gebied dat in die tijd nog betiteld werd als ‘The Great American Desert’…?
Als je benieuwd bent geworden of dat gelukt is, en als je wil weten hoe ik de reis ervaren heb, lees dan hier het verslag van deze reis.
Veel plezier!
is archive
Het is alweer twee weken geleden dat ik, na het het bereiken van het eindpunt van de reis in Portland, op de motor terug naar Boulder reed. Na 1900 kilometer in drie lange, hete dagen rijden ben ik weer thuis bij Anne, en heb ik alles wat ik de afgelopen maand heb meegemaakt een beetje kunnen laten bezinken.
Als ik de reis heel kort zou moeten samenvatten, zou ik grijpen naar woorden als ‘fantastisch’, en ‘zeer de moeite waard’, en daar zou niets van gelogen zijn. Maar de reis had meer lagen, en ik zou de ervaring te kort doen als ik het bij een paar woorden zou laten.
Het is vreselijk moeilijk om onbevooroordeeld op reis te gaan. Er ontstaan ongewild ideeën over wat je onderweg zal beleven en aantreffen, en hoewel ik mijn best heb gedaan deze ideeën zo veel mogelijk te onderdrukken, kwamen ze toch vaak onaangekondigd mijn gedachten binnen. Soms zag ik mezelf tevergeefs een band proberen te wisselen in de woestijn, of liften om bij de dichtsbijzijnde, honderd kilometer ver verwijderde motorzaak te komen. Waarna ik dan vervolgens een week in een afgetrapt maar veel te duur motel vol kakkerlakken zou moeten wachten op een nieuw motoronderdeel. Ik zag mezelf zonder benzine gestrand in de meest desolate omgeving, waar ik me moest verdedigen tegen ratelslangen en ander kruipend gespuis. En in mijn zwartste fantasiën was ik bang van motor en alles beroofd te worden, en te eindigen in een dorp vol rednecks, zonder geld, telefoon, of vervoermiddel.
Het bleek dat deze gedachten vooral gevoed werden door angst voor het onbekende, en het strookte op geen enkel moment met hoe het in werkelijkheid eraan toeging. Benzine was overal goed verkrijgbaar, de mensen waren uitermate vriendelijk en behulpzaam, en met de motor heb ik geen enkel probleem gehad.
Gaandeweg ontstond tijdens de reis het besef dat alle problemen uiteindelijk wel op te lossen zijn. Dat was een prettig gevoel, het gaf een zekere rust en maakte dat ik meer kon genieten van wat ik om me heen zag, in plaats van zorgen te maken over wat er misschien mis zou kunnen gaan.
Deze reis was ontstaan uit een behoefte om op zoek te gaan naar de geschiedenis van honderdduizenden emigranten die halverwege de 19e eeuw dwars door Amerika trokken. Ook daar had ik natuurlijk vooropgezette ideeën over. Ik zag voor me hoe ik gaandeweg helder en tot in detail zou beleven wat deze mensen gezien en ervaren hebben, simpelweg door het rijden van de route van deze enorme trek naar het westen.
Helaas zijn veel van de sporen die onderweg hoopte te zien in de loop der tijd verloren gegaan. Het land waardoor ik reisde is een modern land, weliswaar trots en zuinig op zijn erfenis, maar ook continue in beweging en ontwikkeling en dat had overduidelijk zijn weerslag op wat ik van de Oregon Trail gezien en ervaren heb; bomen die geplant zijn, prairie die bewerkt is voor landbouw, wegen die aangelegd zijn, en fabrieken en huizen die gebouwd zijn. Een van de meest typische voorbeelden van deze ‘verloedering’ van de trail was het graf van een emigrant, ooit gelegen op de verlaten prairie, nu tussen het kaalgevreten gras met een paar distels, onbereikbaar door het prikkeldraad van een ranch, en met uitzicht op een hypermoderne electriciteitscentrale. Het land is niet stil blijven staan de afgelopen 150 jaar, en dat kwam in veel gevallen de beleving van de geschiedenis niet ten goede.
Hoewel het landschap in sommige opzichten sterk veranderd is door menselijk ingrijpen, is het klimaat dat niet. Nog steeds kan het het gruwelijk heet zijn in de Nebraska en Wyoming, Idaho en het oosten van Oregon, en hoewel de wegen aanzienlijk verbeterd zijn, is het er nog steeds heel erg stoffig, waait de wind nog even hard, en moet de tijd nog komen dat een flinke storm zich door mensen laat verjagen. Dat heeft me een goed gevoel gegeven voor wat de emigranten indertijd doorgemaakt hebben.
De afstanden zijn uiteraard ook niet veranderd, en verscheidene keren heb ik me, terwijl ik met een vaartje van zo’n 80 kilometer per uur over een goed geasfalteerde weg door de uitgestrekte droogte reed, gerealiseerd dat de afstand die ik in een uur aflegde, de emigranten gemiddeld zo’n drie dagen kostte. En na een paar uur reizen in de junihitte, wachtte mij een koele winkel naast een tankstation waar ik alles kon kopen wat ik die dag nodig had, een luxe die voor de mensen indertijd absoluut ongekend was.
Van het landschap had ik meer afwisseling verwacht, meer spectaculaire vergezichten waarschijnlijk. Maar hoe had ik gedacht indrukwekkende bergpassen te zien, met mooie kronkelweggetjes die een motorrijder doen watertanden, op een route waar steeds de meest vlakke en toegankelijke weg gekozen werd? Voor de reizigers was het al zwaar genoeg. Deze mensen waren niet op zoek naar een spectaculair toeristen-landschap, ze wilden op een dag zoveel mogelijk afstand afleggen. Een misrekening van mijn kant, wat niet wegneemt dat ik ook meer dan genoeg mooie dingen gezien heb onderweg.
Dan was er natuurlijk nog de met angst en beven geanticipeerde offroad-uitdagingen. Toen ik op de kaart en op Google maps de route aan het uitzetten was, was het moeilijk te weten wat me te wachten stond. Van boven kun je niet zien wat de staat van een weg is, en op een kaart is het onmogelijk te zien hoeveel regen er de afgelopen dagen gevallen is. Soms werd er in de gidsen die ik las duidelijk gewaarschuwd voor ontoegankelijke wegen, of werd er aangeraden in een bepaald jaargetijde ergens weg te blijven. Maar over het algemeen moest ik het zelf maar ondervinden en eerlijk gezegd is het me heel erg meegevallen. De offroad wegen in de VS zijn doorgaans allemaal goed begaanbare gravelwegen, de ene wat beter dan ander, maar met wat oefening allemaal prima te berijden. Ik kwam op prachtige plekken, en ik heb de beste herinneringen aan het ruige, vrijwel onbewoonde land dat ik dan om me heen zag.
Slechts éénmaal heb ik mezelf serieus in de nesten gewerkt toen een pad, dat op de kaart uitzag als een duidelijke weg, langzaam veranderde in een koeienpaadje, en vervolgens in een mul zandpad.
Verder was de oude Barlow Road in Oregon in een staat niet veel beter dan waar de emigranten ‘m hadden achtergelaten, en vormde voor mij af en toe een serieuze uitdaging. Het grootste deel van de deze weg heb ik zonder veel problemen kunnen rijden, maar het laatste stuk door de bossen van Mount Hood echter werd te technisch voor mij en heb ik uit veiligheidsoverwegingen (alleen, geen mens in de buurt, te zware motor, te veel gehecht aan waardevolle spullen als computer en camera), besloten over te slaan. Een moeilijke beslissing, en het voelde een beetje als een nederlaag, maar waarschijnlijk was het de enige juiste (zo houd ik me dan maar voor).
Over de mensen, die een land uiteindelijk maken en bepalen, niets dan goed. Ontelbare personen die vroegen waar ik vandaan kwam, waar ik heen ging, die oprechte interesse toonden. Ze waren onder de indruk van mijn voornemen, mijn reis. Ze hielpen me als ik iets nodig had, en deden alle moeite om me goed advies te geven en wensten me tenslotte oprecht een goede en veilige reis toe. Niemand die me voor gek verklaarde, en hoewel sommigen openlijk toegaven dat ze het zelf niet zouden durven, was er vooral begrip, met af en toe een confessie dat ze het zelf ook altijd al zo’n reis hadden willen maken. Ik moedigde ze altijd aan om te gaan.
Naar mijn idee is er in de geest van de Amerikanen in het westen heel wat van de vastberadenheid van de emigranten blijven hangen, en is er de afgelopen 150 jaar in die zin weinig veranderd; heel veel mensen reizen nog steeds het hele land door, op weg naar een plek die beter, mooier of veiliger is, of dat nu voor werk of voor plezier is. Van de mensen die ik gesproken heb, waren er slechts één of twee die nog in het zelfde stadje woonden als waarin ze geboren waren, maar zij waren beslist de uitzondering op de regel. Het reizen zit de Amerikanen duidelijk in het bloed, en in veel opzichten is het denk ik nog steeds een nomadisch volk.
Al de elementen die ik hier noem hebben de reis gemaakt voor wat hij was; de geschiedenis opsporen en ondervinden, de mensen ontmoeten, de uitdagingen en teleurstellingen aangaan en overkomen, en vooral; het genieten van de prachtige dingen die je onderweg tegenkomt, verwacht of onverwacht.
Ik heb mezelf een uitdaging gesteld, en ik ben geslaagd in wat ik wilde bereiken, Dat geeft een gevoel van voldoening en ook wel een beetje trots, en maakt dat ik me sterker voel in wie ik ben en in wat ik mezelf als volgende doel stel.
En een maand verstoken van luxe en gezelschap maakt je vooral bewust van de dingen die je hebt en die van onschatbare waarde zijn; vrienden die je steunen in wat je doet, een goede gezondheid, maar vooral; een thuis om weer naar terug te komen.
is archive
Het is gelukt; 5907 kilometer op mijn brommertje; ik heb het einde van de trail gehaald.
Het was een geweldige ervaring, en al waren het geen spectaculaire of baanbrekende dingen die ik heb meegemaakt, het was voor mij de moeite meer dan waard.
Bedankt iedereen die me geholpen heeft dit project te realiseren, en bedankt voor alle positieve en stimulerende reacties die ik onderweg gekregen heb!
is archive
In het najaar van 1845 is Sam Barlow in het haventje in de monding van de Chenoweth Creek, vlakbij het huidige stadje The Dalles, en hij overziet de bedrijvigheid van de mensen die daar bezig zijn een vlot te bouwen voor het laatste stuk van de Oregon Trail; de tocht over de rivier. De wielen worden van de wagens gehaald en onder de bak geplaatst, die de rest van de reis als onderkomen op het vlot dient. De meeste dieren worden verkocht om de overtocht te kunnen betalen.
Sam Barlow heeft andere plannen. Hij wil een weg vinden over land, ten zuiden van Mount Hood, dwars door de dichte bossen. Hij heeft genoeg verhalen gehoord over mensen die verdronken zijn op de ruige Columbia rivier. Dat gaat hem en zijn familie niet overkomen. Bovendien vindt hij de prijzen die de gevraagd worden voor het leiden van de vlotten over de Columbia schandalig hoog.
Het is inmiddels oktober, en de winter dient zich al aan; nachtvorst, regen, niet iets waar de vermoeide en verzwakte emigranten op zitten te wachten. Maar ze moeten toch door. Na een paar dagen voegt het gezelschap van Joel Palmer zich bij de groep van Barlow, en samen beginnen ze met het uitzetten van de weg.
Het lukt de twee mannen uiteindelijk niet hun route door de bossen af te krijgen voordat de winter invalt. Onderweg maken ze een ‘cache’, een plek waar ze hun spullen opslaan, en laten één vrijwilliger, William Berry, achter om op de plek te overwinteren en de boel te bewaken. De anderen laden hun belangrijkste spullen op de trekdieren, en vervolgen de tocht naar Oregon City te voet. Het volgende voorjaar komen Barlow en Palmer, samen met genoeg manschappen, terug om de doorgang te voltooien.
Het klinkt alsof er indertijd een weg is aangelegd waar veilig en comfortabel over gereisd kon worden, maar niets is minder waar. Het bleef ruig terrein, met alle gevaren van dien. En het pad, want meer was het niet, is in al die tijd eigenlijk nauwelijks veranderd. Waar op andere plekken de Oregon Trail inmiddels vervangen is door asfalt, zijn grote stukken van deze weg nog zoals ze 150 jaar geleden waren. En dat was soms niet best, weet ik inmiddels uit eigen ervaring.
In het voorjaar en zomer van 1846 werd de weg afgemaakt, en in het najaar van dat zelfde jaar konden de emigranten kiezen of ze over land of over de rivier wilden reizen. Maar wilden ze verder over de weg door de bossen van Mount Hood, dan moesten ze Sam Barlow, de man die zo ontstemd was over het financieel uitbuiten van de emigranten, wel eerst tol betalen.
is archive
Op het gravelpad naar boven, precies op het steilste stuk, komt een auto me tegemoet. Ik zie hoe de zwarte wagen langzaam vaart mindert en stopt. Het getinte raampje glijdt open en het hoofd van een blonde vrouw van een jaar of 30 verschijnt in de opening.
‘Who are you?’ vraagt ze resoluut. Ik ben een beetje verward door de aparte vraag.
‘Uh…why do you want to know?’
‘Because you are on private land’
Oh shit, daar heb je het weer. Denk je een leuke weg gevonden te hebben, mag je er helemaal niet in. Het is al de zoveelste keer dat me dit overkomt tijdens deze reis. Meestal hangen er wel drie of vier ‘no trespassing’ borden (met de bijbehorende kogelgaten), maar dit keer heb ik geen bord gezien.
Ik bied netjes mijn excuses aan, en de vrouw helpt me met het bedenken van een alternatief. Ik kan terug naar de snelweg, of ik kan een iets langere route binnendoor nemen. Ze laat het me op de kaart zien, maar waar ze haar vinger houdt, zie ik geen weg. Toch is ze heel stellig, en ze woont hier uiteraard in de buurt. Het lijkt er op dat ze echt weet wat ze zegt. Bovendien is teruggaan iets voor watjes.
Niet lang nadat ik de nieuwe route ingeslagen ben, staat er een bord langs de weg: ‘WARNING – DANGER next 3.4 miles 6% down grade’ Dat brengt me toch wel aan het twijfelen, maar ik heb echt geen zin om het hele stuk weer terug te rijden.
De gravel naar beneden is erg diep, waarschijnlijk van alle auto’s die hier stevig op de rem staan. Af en toe wordt de diepe gravel afgewisseld met stukjes nog dieper gravel. Ik probeer zoveel mogelijk op de motor te remmen, maar dat is niet genoeg, ik moet voorzichtig bijremmen. Af en toe meen ik het voorwiel een klein beetje te voelen schuiven. Alleen op de iets minder steile stukjes durf ik te stoppen voor een foto. En na elke fotosessie is het weer spannend of ik de motor weer aangetrapt krijg. Gelukkig sta ik hier op een flinke helling…
Een half uurtje later rijd ik weer op de vertrouwde ‘blacktop’, en bij het plaatsje Biggs (inwonersaantal in 2010; 22) rijd ik de 40 graden hete canyon uit, recht op de Columbia rivier af. Ik ben op zoek naar de ‘First View Monument’, een gedenkteken dat herinnert aan het feit dat op deze plek de emigranten voor het eerst de machtige Columbia rivier zagen.De rivier die hen uiteindelijk naar hun bestemming zal leiden: de Willamette Valley.
Ik vraag een serveerster waar ik het monument precies kan vinden, maar ze kijkt me glazig aan. ‘Ik woon hier nu 20 jaar, maar daar heb ik nou nog nooit van gehoord!’ roept ze uit. Een kilometer verder vind ik de gedenksteen.
is archive
Ten oosten van Baker City ligt het Oregon Trail Interpretive Center, precies op de plek waar de Oregon Trail ooit langs liep. Op dit punt aangekomen hadden de emigranten de hete en droge Hells Canyon achter zich gelaten en ze reden nu langzaam maar zeker de Blue Mountains tegemoet, de laatste grote horde voordat ze de Columbia rivier zouden bereiken. Het moet een fantastisch en tegelijk beangstigend gezicht zijn geweest.
Vandaag de dag zien de besneeuwde toppen van Elkhorn Ridge er nog steeds zo uit als 150 jaar geleden. Vanuit het museum, dat op een heuvel ligt, maak ik een foto van de bergrug. Het witte stipje links onderaan is een emigrantenwagen op ware grootte, bijgenaamd ‘prairie schooner’, die daar in de heuvels is neergezet. Het geeft een idee hoe groot en overweldigend dit land is, en hoe klein en nietig de mensjes waren die er doorheen trokken.
Het dal, doorkruist door de Powder River, is groen van de aardappelplanten, bieten, uien en mais. Koeien en paarden grazen zich rond aan het rijke gras. Net zoals het voor de reizigers naar Oregon moet zijn geweest, is dit vruchtbare dal voor mij ook een welkome afwisseling van de grijs-bruine heuvels vol alsem.
Ik merk dat ik inmiddels een beetje reismoe begin te worden. Ik verbaas me minder over dingen die ik zie, en sta minder open voor een praatje met mensen die ik onderweg ontmoet.
Vanmiddag nog, bij het tankstation, begon een man me uitgebreid te vertellen hoe hij ooit op de motor een roofvogel in volle vlucht had aangereden. Het kostte hem uiteindelijk een deel van zijn arm. Een spannend verhaal, en een paar weken geleden zou ik aan zijn lippen hebben gehangen. Nu hoop ik eigenlijk dat hij zo snel mogelijk weer in zijn auto stapt. Ik wil weer door, verder, en ben vooral gefocust op het einddoel.
Ik kan me goed voorstellen dat het voor de emigranten ook zo moet zijn geweest. Een weg terug was er al lang niet meer, maar het was nog zo ver, en dat wisten ze. Ze waren het reizen moe, maar hadden geen andere keus dan doorgaan.
In een paar uur heb ik vandaag een afstand afgelegd die de emigranten, in deze bergachtige streek, wel een dag of tien gekost moet hebben. Hoe langer ik onderweg ben, hoe meer bewondering -of moet ik zeggen verbazing- ik voel voor de mensen die deze ongelooflijke tocht indertijd ondernomen hebben.
Morgen hoop ik de Columbia rivier te bereiken. We zijn er bijna.
is archive
De afgelopen dagen heb ik zoveel mogelijk de rivier de Snake gevolgd. Deze indrukwekkende rivier stroomt nu kalm door Idaho en Oregon, maar in de tijd van de emigranten vormde het een enorme barriere. De rivier is inmiddels op verschillende plekken ingedamd, halverwege de negentiende eeuw was het nog een ruig en ongetemd water. Maar liefst twee keer moesten de overlanders hun hele hebben en houden aan de overkant zien te krijgen; één keer bij Glenn’s Ferry, en één keer bij het oude Fort Boise, in de huidige staat Idaho. Sommigen zagen hier zo tegen op dat ze ervoor kozen om de Snake te blijven volgen aan de zuidzijde, maar dat was vele mijlen om.
Toch was ook het volgen van de rivier geen garantie op drinkwater. Op veel plekken lag het water veel dieper dan het plateau waar de reizigers over heen trokken. Daardoor was het moeilijk, soms zelfs onmogelijk, voor de emigranten om het water te bereiken. Terwijl ze over de hete, droge vlakte liepen, waar amper genoeg gras voor de trekdieren groeide, hoorde ze ver beneden de rivier razen, onbereikbaar voor mens en dier.
De naam van deze rivier is afgeleid van de indianen in deze streek; de Shoshone, door de emigranten ‘Snake’ genoemd, waarschijnlijk omdat ze in hun gebarentaal slangachtige bewegingen met hun handen maakten. De Shoshone, en ook hun bevriende stam de Bannock, waren goede vissers, en daar werd dankbaar gebruik van gemaakt door de overlanders, die hun dagelijkse dieet van spek en bonen na maanden graag afwisselden met verse zalm.
Hoewel de eerste ontmoetingen met de Shoshone en de Bannock vriendelijk waren, zouden er al snel spanningen ontstaan tussen de blanken en de oorspronkelijke bewoners van deze streek. In de ogen van de emigranten waren deze indianen minderwaardig, zeker als ze te arm waren om paarden te bezitten, en ze werden vaak respectloos behandeld. Het waren echter zeer goede veedieven, en niet zelden telde een emigrant ‘s ochtends een paar paarden minder dan voordat hij naar bed ging.
Deze foto is gemaakt bij Shoshone Falls, of Twin Falls. De emigranten kwamen hier zelden, omdat de trail er niet direct langs liep. Toch wordt deze ‘Niagara van het westen’ veel genoemd in dagboeken; het geraas van de waterval, op wel 10 kilometer afstand van de trail, was duidelijk te horen. Er waren maar weinig emigranten die ook daadwerkelijk een kijkje gingen nemen, want door de verslechterde verhoudingen met de indianen was hier van de trail afgaan inmiddels ronduit gevaarlijk.
is archive
Vandaag ben ik door het Fort Hall Indian Reservation gereden, iets ten noorden van Soda Springs, Idaho, waar de Oregon Trail indertijd dwars doorheen liep. Het was onduidelijk of ik er eigenlijk wel mocht komen. In sommige reservaten is het namelijk helemaal niet toegestaan om als niet-bewoner het reservaat te betreden. Gisteren heb ik geprobeerd hierover meer informatie in te winnen bij de Ranger Station in Soda Springs, maar dat was helaas dicht op zondag. Daarna heb ik verschillende wildvreemden lastig gevallen met mijn vraag. Allemaal waren ze even vriendelijk, en allemaal wisten ze me te vertellen dat het geen probleem zou moeten zijn. Ik durfde het dus wel aan. Ik had mijn ‘scalp-beschermer’ op, en als de nood aan de man kwam, zaten er altijd nog twee spiegels op de motor.
De omgeving ten noorden van Soda Springs is ontzettend groen, dankzij de Pontneuf rivier die door het uitgestrekte dal loopt. Overal zag ik bloemen, grasland en heel veel verschillende vogels. Boeren waren druk bezig om het hooi te oogsten, dat in machines tot gigantische groene suikerklonten geperst werd en vervolgens op het land uitgespuugd. Achter de ‘suikerklont-persmachine’ vlogen tientallen meeuwen. Het leek wel of ze achter een vissersboot op zee aan vlogen. Een vreemd gezicht, zo op de groene velden van Idaho.
Indianen heb ik niet gezien op de weg door het reservaat, behalve ééntje dan, in een Fort Hall Indian Reservation-auto. Waarschijnlijk was het een soort tribal ranger; iemand die in de gaten houdt of je wel op de weg blijft, want ‘tresspassing’ is hier verboden. Ik was van plan te stoppen om een praatje te maken, maar precies op dat moment werd mijn aandacht afgeleid door de weg, die door de vuistgrote keien wel een rivierbedding leek. De ‘ranger’ stak vriendelijk zijn hand op, en ik retourneerde zijn groet enthousiast, een impulsieve reactie die ik moest bekopen met een heftig heen en weer zwiepende motor. Maar snel weer twee handjes aan het stuur.
Voordat de emigranten van huis vertrokken, hadden ze al talloze verhalen gehoord en gelezen over die ‘bloeddorstige’ indianen. Verhalen die vaak nog even stevig aangedikt werden door de pers. Reizigers naar Oregon en Californië waren dus erg verrast toen bleek dat de indianen die ze onderweg tegenkwamen eigenlijk vooral vriendelijk waren. Vaak werd er met ze geruild; emigranten kregen huiden, moccasins, of vlees, hiervoor gaven ze messen, naalden, tabak, dekens of kleding.
Tot de jaren 1860 waren er bijzonder weinig confrontaties tussen blanken en indianen. Soms werd er wel eens vee van emigranten gestolen, of kwam het voor dat een groepje indianen ongevraagd een paar dagen met een blanken wagontrain mee trok, iets dat bij de emigranten nogal wat irritatie opriep, vooral als bleek dat de dekens die indianen om droegen, heel wat eetgerei kon verbergen.
Daar stond tegenover dat blanken het wild schoten waar ook indianen van moesten leven, en dat het vee van de overlanders het gras voor de poten van de buffalo’s weg graasden.
Als de emigranten vanaf de jaren 1845 in steeds grotere getale naar het westen trekken, begrijpen de indianen dat hun manier van leven in gevaar komt; de buffalo wordt van de prairie geknald, en verdragen met indianen worden door de blanken met voeten getreden. Langzaam raakt het geduld van de indianen op, en dat resulteert uiteindelijk in de Indian Wars, wanneer de indianen zich op grotere schaal gaan verzetten tegen de blanken. En als de geschiedenis hiervan anders had uitgepakt, had ik vandaag waarschijnlijk door het Fort Hall Emigrant Reservation gereden.
is archive
Om de natuur van Amerika goed te bekijken, hoef je eigenlijk de snelweg helemaal niet af. Langs de kant van de weg ligt het vol met verkeersslachtoffers; stinkdieren, wasberen, herten, antilopen, konijnen, prairiedogs, en grondeekhoorns en zwaluwen. Vanochtend zag ik zowaar een kleine lynx liggen. En soms is er amper iets van het slachtoffer over.
In de vijf maanden dat ze onderweg waren, vielen ook de nodige slachtoffers onder de emigranten. En hoewel Hollywood ons anders wil doen geloven, waren het niet de aanvallen van de indianen waardoor de meeste doden vielen. Die twijfelachtige eer viel aan cholera, Asiatic Cholera, om precies te zijn. De symptomen van deze ziekte waren diarree en overgeven, en met degenen die besmet waren, was het vaak snel afgelopen. Iemand kon ‘s ochtends nog gezond zijn, en dezelfde avond begraven. Door de slechte hygiëne op de vaak populaire, drukbezochte kampeerplekken, verspreidde de ziekte zich snel, vooral in de jaren 1849, 1850 en 1851, voornamelijk op de route langs de Platte rivier. De ziekte maakte in totaal duizenden slachtoffers.
Iedereen was bang voor de ‘onzichtbare dood’. Sommige zieken werden uit angst gewoon achtergelaten, met een briefje of iemand ze misschien wat eten en drinken wilde geven. Er zijn zelfs verhalen die vertellen van mensen die in haast begraven werden, nog voordat ze echt dood waren.
Niet iedereen was zo hard, er was ook veel medeleven op de trail. In dagboeken werd verteld hoe compleet onbekenden verzorgd of begraven werden, zieken die mee mochten in een wagen van een vreemde, en weeskinderen die opgenomen werden in een ander gezin, onderhouden van een rantsoen dat vaak toch al niet zoveel voorstelde.
Kisten om de doden in te begraven waren er uiteraard niet. Soms werden planken gebruikt van de wagen, soms alleen een deken of een buffalohuid.
De doden werden vaak direct in de trail begraven. Zo werd het graf snel platgelopen, en dat verkleinde de kans dat wolven of indianen het leegroofden. Elke mijl van de trail bevat naar verluidt wel 15 graven; ‘s werelds langste begraafplaats, wordt de route ook wel genoemd.
Of de dood nu kwam door cholera, door een ongeluk met een geweer, op hol geslagen vee, verdrinking, of een aanval van indianen, mensen hadden niet de mogelijkheid om lang stil te blijven staan bij het verlies. Men moest door, genoeg afstand per dag afleggen en zorgen voor genoeg eten. Daar ging het uiteindelijk om, wilden ze zelf heelhuids in Oregon aankomen.
is archive
Wat een teleurstelling was het voor veel emigranten, de South Pass. Dit was de oversteek over de Great Divide, de enige weg over de Rocky Mountains. Hoge, spectaculaire bergen hadden ze verwacht, een smalle bergpas waarover ze zouden moeten trekken, net breed genoeg voor de wagens, met aan één kant een ravijn waar heel ver in de diepte, amper hoorbaar, een rivier zich wild een weg over de rotsen baande.
In plaats daarvan kregen ze een voorzichtig glooiende berg te zien, alleen begroeid met alsem. De enige besneeuwde bergpieken die ze zagen lagen aan de horizon, vele kilometers naar het noorden.
Vandaag de dag ziet het er eigenlijk niet veel anders uit dan pakweg 150 jaar geleden. Het is er nog steeds verlaten, en ik moet goed zoeken om de oorspronkelijke plek waar de emigranten langs trokken terug te vinden. Twee stenen herdenken de trail; één geplaatst door Ezra Meeker, die in 1852 zelf de trail reed, en een kleine herdenkingssteen voor Narcissa Whitman en Eliza Spalding, de twee eerste blanke vrouwen die de pas overstaken.
De pas is ontdekt door Robert Stuart, die, samen met zes anderen, in 1812 vanuit de handelsnederzetting Astoria (vlakbij het huidige Portland, Oregon) naar het oostelijke St Louis trokken. De ontdekking was van enorm belang voor de toekomstige Oregon Trail; plotseling bleek dat het mogelijk was met wagens de Rocky Mountains over te steken, iets dat daarvoor nog als compleet onmogelijk gehouden werd.
Hoe onbetekenend de pas er ook uitziet, het maakt nog steeds deel uit van de grote waterscheiding van het Noord-Amerikaanse continent. Alle olie en benzine die vanaf nu uit mijn brommer lekt, zal dus uiteindelijk in de Pacifische oceaan terecht komen.
Het water dat de emigranten als eerste zagen was Pacific Springs, hier onderaan op de rechter foto te zien. Aan dit kleine watertje werd vaak gekampeerd, voor het eerst in Oregon Territory. De emigranten waren nu ongeveer halverwege de reis, en voor veel van hen betekende het ook een belangrijke psychologische stap; ze konden nu echt nooit meer terug naar hun oude leven, zo voelde het.
Na South Pass waren er twee opties: men kon de Sublette Cutoff nemen, een route die vrijwel recht naar het westen liep, en waarmee een paar dagen gewonnen konden worden, of men nam de zuidelijkere route, langs Fort Bridger. Deze laatste was dan wel langer, maar hier was tenminste steeds water beschikbaar voor mens en dier dankzij verschillende rivieren die door de droge streek liepen. Op de Sublette Cutoff daarentegen, moesten de emigranten een enorm stuk van wel 80 kilometer door de stinkend hete woestijn afleggen zonder ergens een druppel water te vinden. Dat heeft heel wat levens gekost, vooral van de ossen. Jaren later herinneren veel emigranten zich nog de stank van de lijken van de trekdieren die langs de kant van de weg liggen weg te rotten.
Vanaf 1859 was een derde route mogelijk: de Lander Cutoff, door de Amerikaanse overheid aangelegd. De route liep ten noorden van de Sublette Cutoff, maar die is nooit heel erg populair geworden.
Ik neem de route via Fort Bridger, want net als de South Pass is ook de Sublette Cutoff de afgelopen anderhalve eeuw weinig veranderd; het is er nog steeds verschrikkelijk heet, en heel erg leeg.
is archive
Toen ik vanochtend vanaf de camping in Casper de Poison Spider Road opzocht, bleek dat de weg afgesloten was in verband met wegwerkzaamheden. Op de kaart zag het er zo veelbelovend uit, een mooi klein kronkelweggetje, -precies- over de route van de originele Oregon Trail, dat ik bovendien vele kilometers lang zou kunnen volgen. Maar dat plan kon dus in de prullenbak.
Geen nood, ik ging gewoon naar Bessemer, een dorpje iets ten zuiden van Casper, en vervolgens in westelijke richting naar de Poison Spider Road.
Helaas, dat feest ging ook niet door. Ik sprak een stel wegwerkers die bezig waren een bord te plaatsen, en zij wisten me te vertellen dat de werkzaamheden bestonden uit het ‘maggen’ van de weg. Dit betekent dat er magnesium chloride op de weg wordt aangebracht, zodat het minder stoft. Volgens de mannen wilde ik daar echt niet doorheen rijden met de motor.
Terug naar de highway maar weer. Knarsetandend keek ik toe hoe de enorme rode rotswand aan mijn rechterzijde langzaam voorbij schoof. Die had ik graag van wat dichterbij willen bekijken.
Na een lange, saaie rit over de snelweg, daarbij af en toe lekker heen en weer gesmeten te worden door de hevige wind, deed ik een tweede poging. Geen wegwerkzaamheden hier, dit keer zou het goedkomen. Ik sloeg de snelweg af, en zat meteen op de gravelweg. Veel gebruikt blijkbaar, want de motor en ik werden verschrikkelijk door elkaar gerammeld door kilometers lang wasbord-achtige ondergrond. Het stuurde zo beroerd dat ik dacht dat ik òf een lekke voorband had, òf dat ik mijn balhoofdlager aan snot had gereden. Een mooi stukje stevig gravel volgde, en ik durfde weer wat harder te rijden. Het sturen ging nu gelukkig ook beter.
De omgeving was schitterend, maar veel afgelegener vind je het niet. Dwars door woestijnachtige vlakte, met aan de horizon al redelijk serieuze bergen van rode steen. Af en toe sprong een pronghorn, die nietsvermoedend tussen de alsem aan het grazen was, verschrikt weg.
Een half uurtje later reed ik een erf op van iets dat ooit een ranch moet zijn geweest. Overal stonden trucks naast de half verweerde schuurtjes, maar er was geen mens te bekennen. Ik klopte op de deur van het huis -toch maar even vragen of ik over deze weg mag rijden- maar daar was duidelijk al in geen jaren meer iemand binnen geweest. De vloer was eruit, en overal stond rommel.
Ik stapte weer op de motor, maar toen ik de weg verder af wilde rijden, zag ik dat deze na het knullig gemaakte bruggetje gewoon ophield. Fantastisch. Terug naar de snelweg maar weer. De enige donkere wolken in heel zonnig Wyoming hingen vervolgens kilometers lang boven een rood brommertje dat langzaam over de snelweg gleed.
Aan het begin van de middag begon ik met poging drie. De Hudson – Atlantic City Road. Aan het begin van de weg stond een groot bord, waarop vermeld werd dat deze weg inderdaad in Atlantic City uitkwam.
Alles wat me eerder op de dag aan gravelwegen ontzegd was, werd hier goed gemaakt. Het landschap was niet uitzonderlijk mooi, maar wel fascinerend leeg. Soms had ik het gevoel dat ik door Mongolië reed. Zwarte koeien en kalveren graasden rustig tussen de struikjes alsem. Soms stonden ze midden op de weg, en moest ik er voorzichtig omheen rijden. Aan de horizon zag ik de eerste bergen van de Rocky Mountains verschijnen; de Wind River Range komt langzaam dichterbij. Ik keek mijn ogen uit. Het was een fantastische middag.
is archive
De rustplek bij Ayers Natural Bridge, uitgesleten door de LaPrele Creek, was halverwege de negentiende eeuw een prachtige plek, met helder water, en de beschutting van vele bomen. De emigranten kampeerden hier graag. Ook vandaag de dag is het een heerlijke plek. Er ligt een camping omheen, waar je je tent op kan zetten in zacht gras, beschut tegen de zon door bomen en hoge rotsen. Een kleine groene oase in het ruige en kurkdroge land van Wyoming.
Voor emigranten was het niet gemakkelijk om elke dag een geschikte plek te vinden om hun kamp op te zetten. Er moest gras zijn voor de beesten, hout om op te koken, en verder natuurlijk water, liefst van enige drinkbare kwaliteit. Waar deze plekken precies te vinden waren, kon men lezen in de vele gidsen, speciaal geschreven voor de overlanders. Helaas was de informatie daarin vaak al achterhaald voordat deze gedrukt en verspreid was; waar in het ene jaar door vele stormen nog voldoende water te vinden was, troffen de vermoeide reizigers een ander jaar een droge rivierbedding aan.
En met het vinden van een geschikte kampeerplek was de emigrant er nog niet. Er moest hout verzameld worden, of, als dat niet beschikbaar was, zogenaamde buffalo chips (gedroogde buffalo-poep), ook wel spottend ‘bois de vache’ genoemd, verzameld worden. Het kamp met eventuele tenten moest opgezet worden, iemand werd opgezadeld met de klus om water te halen en de dieren moesten verzorgd worden. Eventuele reparaties aan de wagen of aan het tuig van de ossen of ezels moest gedaan worden, en er moest natuurlijk eten bereid worden. Dit betekende deeg maken en brood bakken, spek en bonen bereiden en koffie maken (daarvoor moesten eerst de bonen gebrand worden in een pan, en vervolgens gemalen).
Als het slecht weer was, en het vuur niet aan te krijgen was, bestond het avondeten alleen uit zogenaamde hardtack; keihard gebakken broodkoekjes, misschien aangevuld met wat gedroogde vruchten of ingemaakte augurken.
En aan het eind van de avond, als de emigranten nog niet omgevallen waren van vermoeidheid, was er nog ruimte voor wat vermaak; er werd muziek gemaakt en gezongen. En vaak waren deze late uurtjes voor de emigranten de enige kans om nog wat aan hun dagboek toe te vertrouwen. Het is onvoorstelbaar dat zovelen dit in al die maanden zo trouw hebben volgehouden.
Mijn eigen kamp van vanavond is helaas niet zo paradijselijk als die aan de LaPrele Creek. Ik sta iets ten noorden van Casper, op zanderige plek begroeid met wat onkruid, mogelijk was het ooit een grasveldje. Er staat een harde wind, die vergezeld van een temperatuur van zo’n 35 graden, aanvoelt als de lucht uit een warme föhn. Om de omstandigheden nog wat te benadrukken, komt er af en toe wat tumbleweed voorbij rollen. De tent mocht ik gelukkig onder een speciaal daarvoor gebouwd tent-afdakje opzetten. Dat was maar goed ook, anders had ik ‘m waarschijnlijk in Montana op kunnen halen.
Het is heet, droog, en winderig. Welkom in Wyoming.
is archive
‘.. brought us in view of the post of the American Fur Company, called Fort John, or Laramie…Its is on the left bank, on a rising ground some twenty-five feet above the water; and its lofty walls, whitewashed and picketed, with the large bastions at the angles, gave it quite an imposing appearance…’ Aldus John C. Fremont, een van de belangrijkste ontdekkingsreizigers van het westen van Amerika over Fort Laramie.
Gisteren heb ik dit fort bezocht. Achtereenvolgens Fort William, Fort John en uiteindelijk Fort Laramie genoemd, lag het op een strategisch punt aan de Laramie rivier in Wyoming, vlak voordat deze de Platte rivier bereikte.
Oorspronkelijk was het in 1834 opgericht als trading post, waar indianen met blanke handelaren huiden ruilden voor dekens, messen, eten en drank. In latere jaren werd het erg belangrijk als militaire post en bevoorradingspunt in de strijd tegen de indianen.
Ten tijde van de Oregon Trail was het een belangrijke rustplek voor de emigranten. Geschat wordt dat er in 1847 tussen de 4 en 5 duizend emigranten langskwamen. Reizigers konden er voorraden inslaan, de wagens laten repareren in de smidse, post versturen naar familie en vrienden, advies inslaan over de route en eventueel spullen ruilen met de indianen die rond het fort kampeerden.
Voordat de emigranten weer op weg gingen, laadden ze zoveel mogelijk voorraad in hun wagens, zich niet realiserend dat ze al spoedig de Black Hills zouden moeten doorsteken. Al snel blijkt hoe onverstandig het was om zoveel ballast in hun wagens mee te nemen. Emigranten probeerden het nog te verkopen, maar iedereen had hetzelfde probleem, en veel spullen werden gewoon langs de kant van de weg gedumpt.
Een emigrant op weg naar de goudmijnen van Californie schrijft in 1849: : ‘We begin to see the preparations made by the overloaded trains for crossing the Black Hills – piles of bacon lying by the roadside, some must have 2000 or more lbs, beans -corn – all kinds of iron implements & cook-stoves etc -etc- One train we passed told us they threw away over a ton of bacon – several barrels of bread – six dozen steel shovels – axes, hoes, etc – etc – amounting in value to nearly 1500 dollars.’
Ik reed ook door de Black Hills, maar dan wat zuidelijker dan de eigenlijke trail. Door mijn uitgebreide bezoek aan Fort Laramie lag ik wat achter op mijn 150 kilometer-per-dag schema. Ik kon dus geen extra tijd verliezen met het rijden over gravelwegen.
Tot mijn frustratie moest ik toezien hoe de weg die ik als alternatief gekozen had -en er op de kaart uitzag als een verharde weg- plotseling toch veranderde in een dirt road. Om het extra spannend te maken, reed ik recht op een donkere lucht af, die niet lang daarna zijn natte lading over me loosde.
Toch had ik geen spijt dat ik niet de veel snellere route over de snelweg gekozen had, waar de onweersbui me waarschijnlijk ook gekruist zou hebben. De regen duurde niet lang en dit was werkelijk een paradijselijk gebied. De dirt road bracht me over groene heuvels vol bloemen. Onderweg ontmoette ik zelfs verschillende pronghorn -een combinatie van geit en hert- en zag twee white tail herten zich met vreemde sprongen uit de voeten maken. Ik genoot van alles om me heen, zelfs de donkerblauwe onweersluchten aan de horizon die maar niet leken te kunnen beslissen welke kant ze nou op wilden.
Maar opeens werd de dirt road wel erg minimaal. Tot mijn eigen verbazing lukte het me aardig om ongeschonden door het omgeploegde veld vol stenen (want daar had het nog het meest van weg) te ploeteren, en niet lang daarna lag de weg gelukkig weer bestrooid met gravel en kon ik weer wat kilometers maken.
Een uurtje later zat ik, moe maar voldaan, in het zonnetje op de camping in Douglas. Just another boring day at the office…
is archive
Afgelopen weekend is Anne me komen opzoeken in Nebraska. Samen hebben we twee relaxte dagen doorgebracht op een camping vlakbij Scottsbluff, aan het Minatare meer. Wat gesleuteld aan de motoren, de was gedaan, en verder even niets anders dan genieten van de zon van elkaars gezelschap.
Maar vandaag was het weer tijd om in het zadel te stappen. Het is erg wennen om weer alleen te zijn. Niet omdat ik eenzaam ben, of het niet naar mijn zin heb. Ik geniet van het rijden, ontmoet onderweg zoveel hartelijke en interessante mensen, zoals dit stel uit Iowa, en ik zie bovendien dagelijks de meest bijzondere dingen (een schildpad, midden op de weg, in de woestijn van Nebraska..?)
Het moeilijke was om weer uit mijn comfort zone te moeten stappen; het veilige en vertrouwde loslaten en in het diepe onbekende springen. Weggaan van de zekerheden in het leven, en open staan voor nieuwe dingen. En die komen misschien niet altijd zoals je zou verwachten, maar gelukkig zijn ze wel altijd de moeite waard.
is archive
Precies rond deze tijd van het jaar, in half juni, kwamen de emigranten op het punt dat ze de South Platte over moesten steken. Dat deden ze bij California crossing, bij het huidige plaatsje Brule, en de heuvel die ze vlak daarna omhoog moesten is vernoemd naar de oversteekplaats: California Hill. Na ongeveer een maand reizen over relatief vlak terrein, ruim 700 kilometer van hun vertrekpunt Independence, moest nu de eerste geologische horde genomen worden.
In de hitte van de dag ga ik op zoek naar de ‘ruts’, de karrensporen van de wagens die hier nog over de heuvels moeten lopen. Al snel heb ik de dirt road gevonden, direct na de historical marker langs de weg (minimal maintenance, dat wordt nog leuk). Hoe verder ik de weg oprijd, hoe dieper de geulen in de zandweg worden. Voor zover ik dat durf, kijk ik om me heen, op zoek naar een ingang in het prikkeldraad. ‘Met een oude brievenbus’, was de omschrijving van de campingbeheerder.
Ik rijd de zandweg een heel eind af, maar geen ‘ruts’. Vanaf de heuvels staan koeien me aan te gapen, terwijl ik vertwijfeld om me heen speur. Terug maar weer, de heuvel af. ‘Zou dit het zijn? Deze doorgang door de heuvel?’, vraag ik mezelf af als ik stop, en omkijk. Een druppel zweet loopt langzaam onder mijn helm vandaan, mijn nek in.
Bovenaan de heuvel verschijnt in een wolk van stof een pickup truck. Ik steek mijn hand op naar de bestuurder, een jonge man van een jaar of 30, gebruind, ruige baard, en natuurlijk met petje, want dit is wel Nebraska.
‘Wagon ruts?’ Nee, die liggen aan snelweg 30. Deze zandweg afrijden, en dan ten noorden van de snelweg. ‘There’s a sign where the entrance is, you can see it from the road. You can’t miss it’.
Je kunt het niet missen. Wanneer leer ik nou eens op mijn hoede te zijn als mensen dat zeggen.
Na highway 30 een paar kilometer heen en weer gereden te zijn, ben ik weer terug waar ik een klein uur geleden begonnen ben; de historical marker. En nog steeds geen ruts.
Wat ik steeds koppig heb uitgesteld, moet toch maar gebeuren: de gids van Julie Fanselow wordt uit de bepakking gegraven, en op haar duidelijke aanwijzingen duurt het ongeveer 5 minuten voordat ik de ingang in het hek gevonden heb.
In de brievenbus vind ik een boekje, verpakt in een plastic zak, met namen en teksten van mensen die vóór mij hier waren. Het is alsof ik een oude schat vind.
Voor de sporen moet ik een eindje het weiland in lopen, maar daar zijn ze dan; 150 jaar oud, en nog steeds zichtbaar. Het eerste concrete bewijs van de trail op mijn reis, en het doet me meer dan ik dacht. Hier liepen mensen dus, met al hun hebben en houden; kinderen, dieren en zoveel spullen als in een wagen passen. Ik kijk om me heen en neem de omgeving in me op. Dezelfde wind waaide hier 150 jaar geleden, over dezelfde heuvels, bedekt met hetzelfde gras en bloemen. Het enige dat veranderd is zijn de koeien die hier nu lopen, en die heel verbaasd toekijken hoe ik hun gras sta te fotografen.
is archive
Al twee dagen volg ik de rivier de Platte, of Kíckatus in Pawnee. De emigranten kwamen de rivier tegen op hun weg van Independence naar het noorden, en zouden deze tot ver in Wyoming blijven volgen: De Mormonen langs de noordkant van de rivier, de andere emigranten voornamelijk langs de zuidzijde.
De Platte (van het Franse ‘platte’; plat of vlak) is inderdaad een erg ondiepe rivier. ‘A mile wide and an inch deep’, zo wordt hij door een emigrant omschreven. Een andere reiziger beschrijft de waterweg als ‘too thick to drink, and too thin to plow’. Iemand rapporteerde dat de Platte zo zanderig was, dat het wel leek alsof de rivier onderste boven stroomde.
Bij het stadje North Platte splitst de Platte zich voor mij, maar eigenlijk komen hier de North en South Platte bij elkaar; de rivier stroomt immers naar het oosten. Ik blijf de trail volgen naar het westen, langs de zuidelijke tak; de South Platte.
Vandaag de dag is de rivier al lang niet meer zo indrukwekkend. In 1972 al schrijft Gregory Franzwa, die een uitgebreide studie maakte van de trail; ‘One is not able to see a damned thing because of today’s abundance of cottonwoods and the scarceness of water in the South Platte’.
Ook voor mij ontnemen de bomen aan de oever me steeds het zicht op het water. Ten tijde van de emigranten waren de oevers leeg en kaal. Alleen op de talloze eilandjes in de rivier groeiden bomen. De indianen hadden de gewoonte om de prairie af en toe in brand te steken zodat de vegetatie kort bleef en het makkelijker was op wild te jagen. De bisons, die in gigantische kuddes op de prairie leefden, gebruikten de rivier regelmatig als drinkplek waardoor van eventuele begroeiing langs de oevers meestal weinig over bleef.
Ondanks het feit dat de rivier ondiep was, was het niet zonder gevaar om met zwaar beladen wagens over te steken: door de zanderige bodem onstond op veel plekken drijfzand. Als de trekdieren bij de oversteek stilstonden, of zelfs aarzelden, zakten de wagens onverbiddelijk met de wielen de zandbodem in.
De schilder William Henry Jackson heeft een schilderij gemaakt van de oversteek, van een schets die hij in 1866 maakte. En op dit schilderij is de rivier beslist een stuk indrukwekkender dan het lullige stroompje dat ik af en toe te zien krijg.
Vandaag naar California Hill en Windlass Hill; de eerste twee serieuze uitdagingen voor de emigranten en hun ossen.
is archive
De lange, rechte wegen van Nebraska hebben me gisteren genoeg gelegenheid gegeven om over van alles en nog wat na te denken. Ook over deze reis.
Ik wilde de Oregon Trail herbeleven; de route rijden waar mensen meer dan 150 jaar geleden voor het eerst langs reisden. Ik wilde het land zien zoals de emigranten dat zagen, op weg naar hun nieuwe toekomst.
Nu, een paar dagen op weg, merk ik dat de reis vooral interessant is door de mensen die ik onderweg ontmoet. Abraham Lincoln naast de motor, de mensen van Gardner die een Civil War expo organiseren, toevallige ontmoetingen op de camping. Of zoals gisterochtend, iemand die speciaal voor mij een nieuwe zaag gaat kopen voor zijn draadloze zaagmachine, alleen omdat ik een stukje staal doorgezaagd wil hebben. Of de man die ik onderweg aanspreek omdat er een bordje in zijn tuin staat met het woordje ‘Fries’, en wiens voorouders uit Friesland blijken te komen. Of James, die ik in Odessa ontmoet, en die bezig is een enorm betonnen replica van twee ossen met een gigantische huifkar erachter te restaureren. Al deze mensen maken de reis levend en waardevol. Niet de zoveelste grafsteen, historisch monument of nagebouwd militair fort.
Voor deze reis had ik gepland om 150 kilometer per dag te rijden, maar dat blijkt nu eigenlijk niet haalbaar. De laatste dagen reed ik best veel off road, maar juist op deze wegen, waar mijn gemiddelde snelheid toch al laag is, stop ik veel om foto’s en filmpjes te maken. De dag is om voordat ik er goed en wel erg in heb. En dan moet ik nog een camping zien te vinden, foto’s en filmpjes uitzoeken, en een blog schrijven.
Er moet dus ergens tijd bespaard worden. Maar doe ik dat door een snellere route te nemen? Of moet ik niet zoveel foto’s maken en minder stoppen onderweg om dingen te bekijken? Of beter maar niet meer met mensen te spreken? Een moeilijke keuze. En elke optie die ik overweeg voelt alsof ik vals speel, en dat ik de beloften en voornemens die ik voor de reis had niet waar maak.
Ik ga maar weer op weg, en hopelijk zal zich de komende dagen dan vanzelf een soort evenwicht ontwikkelen tussen geschiedenis, landschap en mensen. We zullen zien.
is archive
‘Are you English? Canadian?’
‘No, Dutch’
‘Oh, I’m sorry!’
‘That’s okay. It’s better than being called German all the time’
‘Well, a lot of people from Marysville originally came from Germany, so we don’t really think it’s such a bad thing’.
Oeps.
De persoon met wie ik dit gesprek heb is Jill, de beheerster van de Pony Express Station in Marysville, Kansas. Dit kalkstenen gebouw is het enige nog oorspronkelijke station van de legendarische postservice uit 1860-1861. Het is inmiddels omgebouwd tot museum, en vanochtend bracht ik er een bezoekje aan. Gelukkig is Jill niet beledigd door mijn ondoordachte opmerking, en krijg ik een uitstekende rondleiding.
De route van de Pony Express en de Oregon Trail hebben een duidelijke connectie: ze liepen een heel stuk langs dezelfde route, naast de rivier de Platte en de Sweetwater.
Indertijd ontstond de Pony Express door een dringende behoefte van mensen in Californië aan een snelle postservice. De meeste post ging normaal gesproken via stoomschip naar Panama, en van daaruit weer over zee naar San Francisco, maar deze reis duurde doorgaans een week of vijf – als de post überhaubt al aankwam.
Er was al wat geëxperimenteerd met een postservice over land; met pakezels, en zelfs kamelen, maar er waren drie mannen die het in 1860 tenslotte goed aanpakten; zakenpartners Russel, Majors en Waddell. Zij besloten op eigen kosten een postservice met paarden op te starten, die in tien dagen de post van St. Joseph naar San Francisco zou kunnen brengen. Uiteindelijk gokten ze op een lucratieve opdracht van de overheid die in één klap alle investeringen zou kunnen vergoeden.
Het had flink wat voeten in aarde, om deze hele onderneming op poten te zetten. Tussen St. Joseph en San Francisco, een afstand van in totaal bijna 3.000 kilometer, moesten elke 16 tot 24 kilometer een pony express station komen, waar voor de rijders vers paard klaar zouden staan. Men ging hierbij uit van de afstand dat een goed paard op topsnelheid zou kunnen afleggen voordat het moe werd. Op vlak terrein was de afstand tussen stations wat groter, in de bergen lagen de stations wat dichter bij elkaar.
Alleen de beste paarden waren goed genoeg want alleen een goed en snel paard was in staat om de pony’s van de indianen voor te blijven, en voor de berijders kon dit het verschil zijn tussen leven en dood. In totaal werd bij het opzetten van de service alleen aan paarden voor zo’n 87.000 dollar geïnvesteerd.
De berijders van de paarden moesten lichte mannen of jongens zijn, niet zwaarder dan 54 kilo, en naar verluidt bij voorkeur wees zijn. De rijders kregen tussen de 100 en 150 dollar per maand betaald, in die tijd een fortuin, maar ze kregen het niet voor niets. Ze konden het onderweg aan de stok krijgen met Indianen, bandieten en wolven, en sneeuwstormen, onweer, gruwelijk hitte van de woestijn en kolkende rivieren moesten ze zien te overleven.
De post werd vervoerd in een zogenaamde mochila, een soort leren overjas die over het zadel heen viel, en dus snel van het ene op het andere paard gelegd kon worden.
De service bleek een groot succes. In totaal werden er zo’n 34.753 poststukken bezorgd, en niet één daarvan is ooit kwijtgeraakt.
Toch is de Pony Express in totaal maar zo’n 18 maanden in gebruik geweest; van april 1860 tot oktober 1861. Niet alleen kon de prijs voor het versturen van een brief eigenlijk niet uit, en werd er continu geld toegelegd op de hele onderneming, in 1861 werd de bouw van de transcontinentale telegraaflijn afgerond, en is een snelle postservice niet meer nodig.
is archive
Vandaag is eindelijk de dag dat ik over kleine wegen mag rijden. En laat iedereen die zegt dat Kansas saai en plat is z’n mond houden. Wat een prachtig land! De heuvels golven groen om me heen. Overal zijn vogels, ze maken soms vlak voor de motor de meest bijzondere capriolen. Ik hou af en toe mijn adem in en verwacht elk moment een bosje veren in mijn spiegel te zien opwaaien.
De gravelwegen hier zijn uitgestorven; heel af en toe komt een pickup truck me tegemoet; de bestuurders ervan hebben altijd een petje op, en zonder uitzondering steken ze allemaal in een groet een hand naar me op. Verder is mijn enige gezelschap op de prairie de motor, de koeien, de vogels en de wind.
Vanochtend ben ik vertrokken vanuit Topeka, Kansas. Hier staken de emigranten indertijd de rivier de Kansas over. Dit gebeurde vanaf 1844 met een ferrie, want de rivier was vaak te diep en te wild in het voorjaar om de wagens er door te kunnen sturen. Het vee had pech, dat moest wel zwemmen.
Als de emigranten bij deze oversteek aankwamen, waren ze iets langer dan een week onderweg. In die tijd had iedereen elkaar een beetje leren kennen, en was de tijd gekomen voor elk reisgezelschap (oftewel ‘wagon train’) om een ‘team captain’ te kiezen. Deze team captain zou voor de rest van de reis de leider van de wagon train blijven. Hij bepaalde waar en wanneer er gerust of overnacht werd, en wat te doen in bijzondere omstandigheden wanneer een leider nodig was.
Jesse Applegate, die in 1843 naar Oregon reisde, beschreef hoe zo’n verkiezing in z’n werk ging; de kandidaten liepen de prairie op, en iedereen maakte zijn voorkeur bekend door achter de kandidaat van zijn of haar keuze aan te lopen. De persoon met de langste rij mensen achter zich werd de leider.
Iets meer naar het noorden van Topeka reden de emigranten het gebied van de Pawnees binnen, en het was niet ongebruikelijk dat er af en toe paarden gestolen werden door deze indianen. De Pawnee eisten vaak vee als prijs voor de doorgang over hun land. Koppige emigranten die dat weigerden werden vaak ‘s nachts alsnog van hun dieren afgeholpen. Om veediefstal door indianen te voorkomen, werd door de emigranten een wacht ingesteld. Maar in je eentje, in de donkere prairienacht zie je soms schaduwen die er niet zijn, en af en toe kwam het voor dat door de zenuwen een rusteloze koe werd doodgeschoten.
Vandaag, aan het eind van een verschrikkelijk warme dag, bezocht ik Alcove Spring. Het is een heldere bron, die vaak beschreven werd in dagboeken van emigranten. Niet ver er vandaan was de oversteek over de rivier de Big Blue. Soms duurde het een tijdje voordat het rivierwater voldoende gezakt was om over te kunnen steken, en tot die tijd kampeerde men een aantal dagen bij Alcove Spring.
Bij deze een mooie, schaduwrijke plek tussen de bomen, hebben verschillende emigranten hun naam achtergelaten in de stenen die her en der verspreid liggen. Zo ook James Frazier Reed, die deel uitmaakte van de Donner party, een groep emigranten op weg naar Californië. Nadat James hier zijn naam in de steen kraste, zou zijn reisgezelschap nog heel wat tegenslag te verwerken krijgen. Door omstandigheden waren ze laat, en de sneeuw in de Sierra Nevada viel vroeg in 1846. De leden van de Donner party moesten noodgedwongen overwinteren in de bergen, waarbij sommigen uiteindelijk overgingen tot het eten van hun inmiddels door de honger overleden reisgenoten. Uiteindelijk zouden slechts 45 mensen deze barre winter overleven. Ook James Reed, degene die zijn naam hier in Alcove Spring achterliet, overleefde en vestigde zich uiteindelijk in Californië.
is archive
Het voorspelde slechte weer van eergisteren heeft me afgelopen nacht toch weten te vinden, op een camping vlakbij Topeka, Kansas, waar ik gisteren neergestreken ben. Onweer op de prairie is berucht, dus extra scheerlijnen en haringen lagen al klaar in de tent. Het bleek gelukkig een bescheiden exemplaar van welgeteld één flits en één knal, en daarna voornamelijk regen. Het was eigenlijk wel gezellig in mijn mobiele huisje. Knus en warm opgerold lag ik in de slaapzak te lezen terwijl de regen op het tentdoek ratelde. En nu, in het ochtendzonnetje, ziet de wereld er weer nieuw en verfrist uit.
In 1849 schrijft Edwin Bryant, een emigrant op weg naar Californië over het eerste stuk van de reis: ‘As we approached what is called the…prairie, the road became much drier en less difficult. The vast pairie itself soon opened before us in all its grandeur and beauty. I had never before beheld extensive scenery of this kind’
Toen ik gisteren vanuit Independence naar het westen reed, Kansas City door, zag ik weinig terug van die ‘grandeur’. Het enige dat herinnerde aan de dagen van de trail, waren de wijken ‘Overland Park’, waar emigranten kampeerden met duizenden tegelijk tot het gezelschap waarmee ze reisden kompleet was, het gras op de prairie hoog genoeg was voor de dieren, en ze zelf voldoende voorbereid waren voor de reis, en ‘Shawnee’, een verwijzing naar de Shawnee Mission, die vlak buiten Independence midden in het uitgestrekte grasland lag. Voor mij helaas geen prachtige, uitgestrekte prairie, maar lange, rechte wegen van beton, geflankeerd door een onafgebroken rij malls, fastfoodketens, autodealers, parkeerterreinen, bandenshops en tankstations.
Ik probeerde ‘Lone Elm campground’ te vinden, zo’n 40 kilometer buiten Independence. De plek is vernoemd naar de enorme iep die hier ooit stond, met een stam van een kleine meter in doorsnee, een belangrijk herkenningspunt in het verder lege landschap. Het was de eerste overnachtingsplek van de emigranten, die inmiddels de Verenigde Staten verlaten hadden.
Het enige dat ik er gisteren van terug zag was een stukje onbebouwd land. Het zou de plek kunnen zijn geweest, maar het was privéland, en ik had eigenlijk ook geen zin om hier lang te blijven. Ik wilde verder, zo snel mogelijk de drukte en het asfalt achter me laten.
In het kleine stadje Gardner, een paar mijl verderop, splitste de trail. Hier boog de Santa Fé trail af naar het zuiden, en hier ontstond feitelijk de Oregon Trail, die koers hield naar het westen.
De omgeving zag er gelukkig al veel vriendelijker uit. Niet de open, uitgestrekte prairie van vroeger dagen natuurlijk, die tijd is geweest, maar wel een met bomen begroeid groen en vriendelijk heuvellandschap met hier en daar een boerderij, en af en toe een beekje.
In Gardner werd een expo gehouden over de Civil War, de Amerikaanse burgeroorlog. Meer dan 150 jaar geleden inmiddels, maar het leeft hier nog steeds. Alle tentoongestelde spullen in het kleine museum zijn eigendom van lokale mensen; van de prachtige jurken, de antieke geweren, de foto’s, het handwerk, tot het laatste kleine loden geweerskogeltje, dat iemand ooit in zijn achtertuin heeft opgegraven, aan toe. Op het kleine grasveldje naast het museum waren demonstraties van handwerkzaamheden zoals het maken van deurmatjes uit oude en versleten kleding met behulp van een wagenwiel, het schieten met een antiek geweer, en zelfs het afvuren een kanon. Iedereen liep rond in kleding uit eind negentiende eeuw, en zowel generaal Ulysses S. Grant als de zuidelijke general Robert E. Lee waren aanwezig. Zowaar Abraham Lincoln zag ik rondlopen, en hij was niet te beroerd om achter mijn Yamaha pakezeltje te poseren voor een foto.
Vandaag heb ik uitgeroepen tot een rustdag. Tijd voor wat reflectie, wat klusjes doen en een planning maken voor de komende dagen. Ik heb een mooie camping gevonden, waar ik alleen af en toe een toeterende trein langs hoor komen. Een hele vooruitgang ten opzichte van de vorige drie campings, waar het een combinatie was van snelwegkabaal en denderende treinen, of snelwegkabaal en overvliegende straaljagers.
Straks eens even wat stenen op de rails leggen, dan slaap ik vanavond als een roosje.
is archive
Op de kaart leek het zo simpel; gewoon de Interstate 70 naar het oosten volgen, die brengt je vanzelf in Independence, Missouri. Twee uurtjes rijden, maximaal. Maar om onduidelijke redenen heeft een of ander geniaal brein besloten om, midden op een doordeweekse dag, in het centrum van Kansas City, de snelweg af te sluiten. Geen verklaring, alleen wat Playmobil mannetjes met hesjes en helmpjes die druk vóór de wegafsluiting heen en weer lopen, en een matrixbord, dat meedeelt: ‘I-70 closed, use detour’. Met andere woorden: ‘Zoek het uit’.
Al het verkeer over de ‘Main Street of Kansas’ propt zich door de afrit. De GPS springt onmiddelijk op de paniekstand (‘Nee,nee,nee! je moet te-rug!’) Ik besluit maar gewoon met het verkeer mee te rijden. Ik kan hier niet even stoppen, en iedereen zal wel naar het oosten willen, dat gaat de I-70 tenslotte ook.
Het blijkt een juiste beslissing. Als de GPS een beetje bekomen is van de schrik, brengt hij me over kleinere wegen netjes voor de deur van de National Frontier Trails Museum waar ik een aangenaam uurtje doorbreng – vooral omdat het er heerlijk koel is.
Op aanwijzing van de behulpzame dame achter de balie, vind ik een paar straten verder waar het me allemaal om te doen is: Courthouse Square met het typische gerechtsgebouw, het officieuze beginpunt van de trail. Hier om heen stonden rond 1840 de winkels waar de emigranten hun spullen kochten die nodig waren voor de lange reis naar het westen. Hier schafte men trekdieren aan, wagens, voedsel, wapens en alle verder noodzakelijke spullen die men nodig dacht te hebben onderweg. Er waren smidsen die de paarden konden beslaan of noodzakelijke verbeteringen of laatste aanpassingen konden doen aan de wagens. Er was vast een fotograaf, zo stel ik me voor, die nog een laatste foto van de avonturier(s) maakte. Een tentmaker, een wapensmid, een dokter, een tandarts. Een kapper misschien. Hier begon het, dit was het middelpunt van alle bedrijvigheid in de begindagen van de trail.
Al het ongemak van de afgelopen dagen is vergeten als ik de motor voor de deur parkeer. Ik kijk wat rond, maar ik moet het vooral van mijn eigen fantasie hebben, geholpen door een prachtig schilderij uit eerder genoemd museum. Het gebouw zelf heeft de afgelopen 170 jaar ook de nodige veranderingen ondergaan, zoveel zelfs dat het bijna onherkenbaar is.
Ik neem een paar foto’s, en dan op naar de volgende uitdaging: Iets te eten en een camping vinden.
‘Okay, so here’s were you can put your tent. And right there are the restrooms. And this is where I want you to go in case of severe weather’.
Ik kijk naar buiten. Het zonnetje schijnt, en ik schat dat het nog steeds rond de 25 graden is.
‘Uhm…are you expecting any…?’
‘Oh no, dear, that’s just what we have to tell everybody’.
Weersvoorspelling voor Kansas City morgen: ‘Isolated T-storms’.
is archive
In 1956 namen Amerikaanse ingenieurs een kaart van de VS en trokken een dikke, rechte lijn van Denver naar Kansas City. Dit, zo besloten ze, wordt de route van de Interstate 70 van Colorado naar Kansas City.
Ik weet natuurlijk niet of het echt zo gegaan is, maar zo stelde ik het me gisteren voor, na 914 geestdodende, kontverdovende kilometers over deze lange lap beton. Woensdagmiddag, ongeveer 65 kilometer van huis, heb ik een scherpe bocht naar links gemaakt, en sindsdien is het één saai recht stuk weg. Eigenlijk precies zoals iedereen voorspeld had.
Maar de I-70 mag dan saai zijn om over te rijden, onderweg kijk ik soms mijn ogen uit. Het is verbazingwekkend om te zien wat sommige mensen allemaal met zich mee menen te moeten slepen.
Ook het landschap van Kansas is, in tegenstelling tot de verwachting die ik ervan had, helemaal niet saai. De eerste tweehonderd kilometer waren niet heel bijzonder, beetje leeg en vlak, maar hoe verder ik naar het oosten reed, hoe mooier het werd. Vooral de Flint Hills waren prachtig. Groen en glooiend, met af en toe een riviertje dat slingerend door de smalle dalen sneed. Het vee graasde er tevreden onder de bomen in het hoge gras en af en toe zag ik een houten huisje midden in een zee van groen. In het zonnetje vanaf de snelweg zag het er allemaal heel idyllisch uit.
Vandaag wordt hopelijk net zo mooi. Nog 120 kilometer te gaan en dan ben ik in Independence, het echte startpunt van de reis. En hopelijk gebruik ik daarna meer dan alleen het midden van mijn band.
is archive
Overal in huis liggen spullen op de grond: Tent, slaapzak, kaarten, een paar reserve motoronderdelen, camera’s, een belachelijke hoeveelheid laders en draden, accu’s, gereedschap, kleren en eten. Al deze spullen moeten morgen verdeeld worden over vijf tassen aan de motor: Twee kleintjes vóór aan de tank, een kleine tanktas bovenop, twee waterdichte tassen met een volume van 20 liter elk achter op de buddy, en daar bovenop een grote duffelbag. Daarmee moet ik het doen.
De hoeveelheid kleding die ik meeneem, is terug gebracht tot de ‘bare essentials’; alles wat ik de komende weken nodig zal hebben, en daar de helft van.
Wel honderd keer sta ik met twee dingen in mijn hand waaruit ik moet kiezen: slippers? Of toch sandalen? Allebei kan niet. Mijn lievelingstrui? Of toch maar een warme trui? Schoenen? Of laarzen? Mag mijn kampeerstoeltje nog mee? Of is het statief al meer dan genoeg. Zo gaat het de hele avond.
Twee boeken hebben de strenge selectieprocedure overleefd: The Oregon Trail revisited, van Gregory Franzwa, en Traveling the Oregon Trail, van Julie Fanselow. Twee uitstekende naslagwerken, waar ik niet zonder zal kunnen onderweg. De Harper Collins Complete North American Wildlife zal thuis moeten blijven. Ik moet streng zijn.
De motor is gelukkig helemaal klaar voor de reis. Het is Anne gelukt de lagers en bussen van de achterbrug te vervangen, en daarnaast nog een miljoen andere klusjes in recordtijd te klaren. De motor staat gewillig (en een beetje verbaasd over alle drukte, zo lijkt het) te wachten in de garage, zich niet bewust van het feit dat hij morgen ongenadig als een pakpaard beladen gaat worden.
Nog een uurtje doorpakken, verzamelen, selecteren en dan naar bed. Morgen rond de middag hoop ik de motor bepakt te hebben en aan te kunnen trappen voor de grote reis. ‘It giet oan!’.
is archive
De 2300 kilometer lange rit naar Flagstaff en terug heeft de Yamaha geen goed gedaan. In die zin was het een geslaagde testrit; het is duidelijk dat de motor nog niet klaar is voor de grote reis.
Onderweg naar het zuiden merken we al dat de achterbrug van de XT niet in orde is. Als ik op de vol beladen motor zit, en een beetje op en neer wip op de buddy, horen we de lagers en busjes zachtjes vetloos protesteren. Een astmatisch piepje klinkt onder de bagage vandaan.
‘Mmm…niet goed…’, is Anne’s korte maar duidelijke conclusie. Hij belooft thuis de achterbrug aan een grondige inspectie te onderwerpen.
Maar er is meer. Als Anne een paar dagen na thuiskomst samen met ons bezoek uit Nederland in de buurt aan het rijden is, besluit de Yamaha halverwege Flagstaff Road er maar gewoon helemaal mee op te houden. De wraak voor de monsterrit naar het zuiden? We zullen het nooit weten.
Ik schiet lichtelijk in de stress. Nog ruim een week voordat ik hoop te vertrekken en het enige dat ik als vervoermiddel heb, is een motor die één klein vonkje naar de bougie stuurt en er dan de brui aan geeft. Het probleem is electrisch van aard, zoveel is wel duidelijk, maar wat precies? Dit soort complicaties zijn moeilijk op te lossen, je kunt immers niet even in de kabelboom kijken om te zien waar het probleem zich bevindt. Heel veel proberen en testen is de enige manier om erachter te komen wat de boosdoener is. Heel soms lossen dit soort problemen zichzelf op, en dan moet je pas echt op je hoede zijn want dan ben je nooit helemaal zeker of er sprake is van een miraculeuze genezing, of gewoon uitstel van executie.
Gelukkig voor ons is onze gast uit Nederland een doctor ingenieur in de electrotechniek. Het is op z’n minst opvallend te noemen. Samen met Anne en onze behulpzame buurman Jon zit hij een paar uur van zijn vakantie vrijwillig uit in onze garage, naast de motor gekluisterd, multimeter in de hand.
Anne’s XT is inmiddels tot donormotor gedegradeerd. Af en toe wordt een onderdeel dat mogelijk het probleem is vervangen, en zo wordt de één na de andere oorzaak uitgesloten. Steeds dieper komen ze bij het kloppend electrische hart van de motor, en als geroutineerde chirurgen halen ze voorzichtig laag voor laag het aluminium en stalen pantser van de motor weg tot ze uiteindelijk op de stator van de dynamo stuiten. Daar staart de boosdoener ze letterlijk open en bloot aan: doordat de draad naar een onstekingsspoel al vijfentwintig jaar achter dit onderdeel klem zit, is door de trillingen van de motor de isolatie van de draad beschadigd geraakt. Dit zorgt dus voor de vage problemen. Het euvel is gelukkig snel en goedkoop op te lossen met wat vloeibare pakking, en even later wordt de motor weer tot leven getrapt.
Eén probleem is opgelost, nog één te gaan…
is archive
Er zit een nieuwe achterband op de motor, de motortassen zijn uit de verhuisdoos gehaald, er zit een voeding voor de GPS en verschillende laders aan de accu, een lege SD kaart in de camera en verse olie in het blok. Tijd voor een testrondje met de Yamaha.
Bestemming: Flagstaff, Arizona, waar de jaarlijkse Overland Expo gehouden wordt. In drie dagen heen, één dag op de expo rondkijken, en in drie dagen terug. Strakke planning, maar het moet kunnen.
Na twee en een halve dag rijden -met een kleine onderbreking voor het onvermijdelijke sleutelmoment- verlaten we eindelijk de enorme staat Colorado. Aan het eind van de derde dag komen we met een houten kont aan in Flagstaff.
Iets ten zuiden van deze stad, in een prachtig bosrijk gebied aan Mormon Lake, is het expoterrein. Hier is alles te vinden dat te maken heeft met het reizen over land. Speciale (kampeer)trucks, een oefenbaan voor 4×4 auto’s, off road cursussen, motor-offroad-rijles. Er zijn standjes met al het mogelijke te koop wat je nodig zou kunnen hebben voor je reis. Verder zijn er reizigers, sommigen hebben hun voertuigen meegenomen, die hun verhalen en ervaring komen delen en er is ook een speciale tent voor de schrijvers van reisverhalen. Hier ontmoet ik mijn grote helden Ted Simon, schrijver van ‘Jupiter’s travels’ (naast ‘Blue Highways’ het beste reisboek dat ik ken) en Lois Pryce, schrijfster van ‘Lois onderweg’ en ‘Red tape and white knuckles’, beiden een grote bron van inspiratie. Aan de met zijn naam en hoofd bedrukte tent te zien is ook Charley Boorman (‘Long way round’) een van de genodigden, maar die in de tijd dat wij op de expo zijn zien we niets van hem.
In een klein gebouwtje naast het expoterrein worden elke avond verschillende films gedraaid, onderdeel van het Adventure travel film festival, met als thema natuurlijk overland reizen. We zien een fantastische film over 4 Tsjechen die met twee Trabants van Praag naar Zuid-Afrika rijden en we zijn getuige van de primeur van ‘Mondo Sahara’, een project van de flamboyante Engelsman Austin Vince. Deze film is het verslag van zeven man, drie Amerikanen en vier Engelsen, die een reis op tweedehands Honda offroad motoren maken van Engeland naar Mauritanië. Behalve een avontuurlijke trip dwars door een voor die zomer uitzonderlijk nat Europa en een stinkend hete maar schitterende Sahara, is het ook bedoeld als een kennismaking met het ‘gevaarlijke’ Islamitische Mauritanië, dat uiteindelijk helemaal niet zo gevaarlijk blijkt te zijn als we denken. Met deze film wil Austin Vince ook duidelijk maken dat je niet per se een BMW GS ter waarde van 17.000 Euro met alle mogelijke Touratech-accessoires nodig hebt om een fantastische reis te maken. Een inspirerende en bij vlagen hilarische film.
Eén dag avontuur is meer dan genoeg voor ons, dus op zondag stappen Anne en ik weer op de motor naar het noorden. Nog 1200 kilometer te rijden voor we thuis zijn. Toch nemen we onderweg de tijd om hier en daar een offroad weg te nemen. We zijn er tenslotte ook om de uitrusting te testen.
In het Manti-La Sal National Forest in Utah op weg naar Monticello stuiten we op een gestrand echtpaar die met hun enorme vierwiel truck vastzitten in de sneeuw. Nadat we ze geholpen hebben de auto te draaien, rijden ze terug naar de beschaving. Iets dat wij ook hadden moeten doen.
In plaats daarvan besluiten we met de motoren het pad verder af te rijden. Het kunnen nooit meer dan een paar plakjes sneeuw zijn die we tegenkomen, zo redeneren we, het is tenslotte bijna juni.
Anderhalf uur later ploeteren we, nat en moe, uit de laatste sneeuwbult Les geleerd: testrijden is hard werken, en in de bergen valt de lente niet in mei.
is archive
Er waren een aantal eisen waaraan mijn motor moest voldoen voor deze reis. Ik moest er zowel mee op de snelweg als op onverharde paadjes kunnen rijden. Het hoefde geen pk-pakhuis te zijn – het gaat tenslotte om het reizen, niet om zo snel mogelijk van A naar B te gaan. Belangrijker vond ik het dat het een betaalbare motor zou zijn, zowel in aanschaf als in onderhoud en benzineverbruik. Hij mocht niet te zwaar zijn; ik moest in mijn eentje in staat kunnen zijn om ‘m op te rapen of (met bagage en al) overeind te houden. Verder mocht hij niet te hoog zijn, zodat ik nog met mijn voeten aan de grond kon, en tenslotte moest het een betrouwbare en makkelijk te onderhouden motor zijn zodat zelfs een sleutelgroentje als ik onderweg wat simpel onderhoud zou kunnen doen.
Nogal een eisenpakket. Toch bleek er een motor te zijn die aan alle bovenstaande specificaties voldoet: de Yahama XT 350. Betaalbaar en met zijn 130 kilogram licht en wendbaar. Benzineverbruik: tussen de 25 en 30 kilometer op één liter benzine. De betrouwbare kleine Yamaha is 15 jaar lang in bijna onveranderde vorm uit Japan naar alle delen van de wereld verscheept. ‘Never change a winning team’, moeten ze gedacht hebben in Iwata. Alleen met de kleurstelling is af en toe wat geëxperimenteerd. En zoals dat gaat met experimenten, met wisselend resultaat.
De Yamaha is een kleine motor, en ook niet snel. Harder dan 100 kilometer per uur moet je er niet mee willen rijden, dan wordt het al gauw heel oncomfortabel. Maar het is een robuust model dat zichzelf over de jaren al ruimschoots bewezen heeft in de motorwereld.
Ik hoop dat hij het 6000 kilometer uithoudt. Lange dagen op de weg, rijden in de hitte van de dag, zand en stof…hij zal het niet gemakkelijk krijgen. Maar als er één motor is die het moet kunnen, dan is het dit Japanse machientje wel!
is archive
Hoewel emigranten naar Oregon en Californie uit heel de VS kwamen, waren de stadjes langs de Missouri rivier meestal de plek van waaruit iedereen in het voorjaar de trek naar het westen startte. Een van deze jumping-off towns was Independence, Missouri. Ook voor mij wordt dit stadje het vertrekpunt van de reis.
Dit is het plan: Vanuit Independence (dat inmiddels is opgegaan in Kansas City) rijd ik eerst een eindje naar het zuiden, over de Santa Fe Trail, indertijd een drukke handelsroute naar Santa Fe, Mexico. Al snel buig ik af naar het westen. Van hieraf zal mijn route een tijd lang over de Great Plains lopen, een uitgestrekt en voornamelijk plat landschap.
Via Marysville, Kansas loopt mijn route grofweg in een noordwestelijke koers richting Nebraska, een route die me uiteindelijk aan de oevers van de South Platte zal brengen. Deze rivier volg ik tot zo’n 240 kilometer tot vlak na Ogallala, waar ik doorsteek naar de North Platte. Langs deze rivier rijd ik zo’n 420 kilometer tot ver in Wyoming. In Casper, Wyoming verlaat ik de rivier en houd grofweg een zuidwestelijke koers aan, richting de Sweetwater rivier, die ik tot aan de Continental Divide volg. South Pass, de pas over de Rocky Mountains, moet me naar de andere kant van de Great Divide brengen.
Lyman, Wyoming is het meest zuidelijke punt van mijn route door Wyoming. Hierna zet ik koers naar het noordwesten, tot aan Idaho. Vlak voor de grens met Idaho stuit ik op de US 30. Deze weg langs de Bear River naar het noorden is zo goed als over de Oregon Trail uitgerold, dus die kan ik dan voorlopig mooi blijven volgen. 80 Kilometer lang blijft de 30 vlak naast de Bear River lopen. In Soda Springs buigt de route af naar het noorden. Na een kort uitstapje door het Fort Hall Indian Reservation pak ik in Pocatello de US 30 weer op. Deze zal me uiteindelijk langs de Snake River brengen. Na ongeveer 240 kilometer, in Glenns Ferry, steek ik deze rivier over en rijd ten zuiden van de Danskin Mountains naar het noordwesten. Direct na Boise, Idaho rijd ik de vijfde en laatste staat in; Oregon. Verder gaat het dan, recht op de Blue Mountains af -de laatste grote horde die de emigranten vóór de winter inviel moesten zien over te komen- totdat ik bij de ruige Columbia River beland. Deze volg ik ongeveer160 kilometer tot aan The Dalles.
Hier aangekomen hadden de emigranten vanaf 1846 de keuze of ze hun vee en wagens verkochten en per boot de Columbia af wilde zakken naar Portland, of kozen voor de nogal spartaanse Barlow Road, een weg die met een boog ten zuiden van Mount Hood naar Oregon City liep. Ik kies voor deze laatste optie, omdat de weg langs de rivier voornamelijk snelweg is.
De Barlow Road zal me uiteindelijk op mijn eindbestemming brengen: Portland, Oregon, waar ik, als alles goed gaat, eind juni aan zal komen.
Tot zover het plan, we zullen zien hoe het in het echt gaat.
is archive
Het is niet zo moeilijk deze reis alvast in mijn hoofd maken. Ik hoef alleen mijn ogen dicht te doen en een moment later zit ik op de motor en rijd over de uitgestorven vlakten van de Amerikaanse woestijn, een stofgordijn achter me latend voor het dramatische effect. De sagebrush langs de kant van de weg schudt nog even heftig ‘nee’ als de motor langs is gescheurd. In het zand ligt een koeieschedel, wit gebleekt door jaren brandend hete zon. Hoog boven me zweven een paar hongerige gieren. Om eventuele ratelslangen op de weg stuur ik soepel heen. En als ik mijn ogen nog net iets harder dichtknijpt zie ik verderop de indianen joelend op hun ponies met me meerijden. ‘s Avonds hoef ik natuurlijk nooit te koken, want de vriendelijke roodhuiden hebben altijd wel een stukje buffalovlees met aardappels en groenten over, geserveerd met een heerlijk koel biertje.
Tot zover de fantasie. In de praktijk gaat het ongetwijfeld anders, maar de voorbereidingen zijn in ieder geval al heel leuk.
Avond na avond verslind ik boeken en verhalen over de trail. Hoe meer ik lees, hoe meer de geschiedenis tot leven komt. Oude, nietszeggende portretfoto’s worden gezichten, namen worden mensen en hun verhalen. Ik ontdek dat het niet alleen een uitgestrekte wildernis was waar deze reizigers door trokken, maar ook het toneel voor alle aspecten van het menselijk bestaan. Liefde, ruzies, geboorten, dood; het is onderweg vaak niet anders dan in het leven dat de emigranten achter zich lieten.
Van de staten Kansas, Nebraska, Wyoming, Idaho en Oregon heb ik gedetailleerde wegenatlassen aangeschaft en met behulp van Gregory Franzwa’s historische kaarten ben ik tot in de late uurtjes bezig met het uitzetten van een route die zo dicht mogelijk langs de originele trail loopt.
Dat blijkt niet overal even makkelijk te gaan. Sommige wegen zijn verlegd, hier en daar loopt de route over privé-land of door een park, en af en toe is er een echt onoverkomelijke horde geplaatst. Een fabriek bijvoorbeeld, of een dam. Daar moet ik maar gewoon omheen rijden. Het is een heel karwei, maar het brengt me al aardig in de stemming.
De voorbereidingen zijn dus in volle gang. Nog een week of 4 te gaan. Eigenlijk niet veel, maar het lijkt nog zo ver weg. Ik denk dat ik zo meteen nog maar even mijn ogen dicht doe…